Schaatsjargon

(Deze paragraaf is nog in de opbouwfase.)

Elke sport kent een eigen taal. Voor een buitenstaander / nieuwkomer  kan het tot misverstanden leiden als je denkt die taal te verstaan maar toch eigenlijk ook weer niet verstaat. Hieronder zijn enkele woorden of uitdrukkingen verzameld en verklaard.

1. Buigen van de heup
De zijwaartse beweging van de heup in een horizontaal vlak wordt door sommigen aangeduid als het buigen van de heup. (Conclusie: gunstig.)

2. Glijden / glijfase
De naam glijfase (dat is de afzetfase vóór de strekking waarin de hoeken in het heup-,  knie- en enkelgewricht van het afzetbeen niet veranderen) zou de suggestie kunnen wekken dat er in deze fase geen inspanning hoeft te worden verricht. We weten nu dat de kanteling van het lichaam om de afzetschaats bijdraagt aan de opbouw van de afzetkracht. Het proces van kantelen is wel degelijk een lichamelijk actief proces waarbij de heup over de afzetschaats heen wordt getrokken en de afzetschaats onder de heup wordt doorgehaald.

3. Harken 
Technisch incorrect met veel kracht schaatsen. (Conclusie: ongunstig.)

4. Met een kattenrug rijden
Als je in de schaatshouding schaatst en je stuitje wijst naar het ijs, kantelt je bekken achterover en wordt de rug ‘bol’ als een kat. (Conclusie: gunstig.)

5. Omhoog komen
Je verlaat de diepe schaatszit van de schaatshouding, waarin je voordien zat. (Conclusie: ongunstig.)

6. Punteren / weglopen van de schaats
De zijwaartse afzet is te veel achterwaarts gericht waardoor de afzet eindigt aan de voorkant (op de punt) van de afzetschaats. (Conclusie: ongunstig.)

7. Recht op de schaats glijden
Met ‘recht op de schaats glijden’ wordt bedoeld dat het heup-, knie- en enkel-gewricht van het afzetbeen zich gedurende de gehele afzet in één vlak bevinden, dus dat gedurende de gehele afzet de schaatser niet knikt in het enkelgewricht. ‘Recht op de schaats glijden’ wekt de suggestie dat de schaats in de glijfase loodrecht op  het ijs moet staan, wat natuurlijk alleen het geval is als je bezig bent met een balansoefening.

8. Steppen / duwen
Als te vroeg teveel lichaamsgewicht wordt overgebracht van het strekbeen naar het inzetbeen, dan wordt de strekking van het afzetbeen een soort stepbeweging; de strekking in een stepbeweging is inefficiënt omdat de druk te vroeg van de afzetschaats is gehaald. (Conclusie: ongunstig.)

9. Van de schaats vallen 
Nog vóór het eind van de strekking (dus te vroeg) het lichaamsgewicht van de afzetschaats halen. (Conclusie: ongunstig.)

10.  Met vleugeltjes rijden 
Schaatsen met de armen op de rug en opgetrokken ellebogen met als gevolg een holle rug. (Conclusie: ongunstig.)

11.  Voetzool laten zien
Dit is een verwijzing naar een ontspannen bijhaal-been tijdens de bijhaal-fase. Als het bijhaalbeen ontspannen is, dan staat het schaatsijzer van de bijhaalschaats loodrecht op het ijs en wordt de voetzool zichtbaar. (Conclusie: gunstig.)

12.  Verzamelen
Verzamelen is het proces van de zijwaartse bijhaal. Het resultaat van het verzamelen is dat het vlak van het bijhaalbeen evenwijdig is aan het vlak van het afzetbeen en de knie van het bijhaalbeen zich achter de knie van het afzetbeen bevindt.

13. De val / vallen
Met vallen wordt het kantelen van het lichaam om de afzetschaats bedoeld onder invloed van de zwaartekracht, dus ná het passeren van de verticale stand van het lichaam. Dat er als gevolg van de val toch geen sprake is van  hoogteverlies van de heup  komt door de gelijktijdige strekking van het afzetbeen. Het hoogteverlies wordt als het ware gecompenseerd. 

Naar paragraaf Contact.