Afzet bocht

Krachten die bijdragen aan de opbouw van afzetkracht en de schaatstechniek nede bepalen zijn:

  1. zwaartekracht
  2. draaimoment 
  3. strekkracht 

De bijbehorende deelbewegingen zijn kanteling / val, draaiing bekken als gevolg van doorlopende verandering van afzet-richting en strekking afzetbeen.

Voor een uitleg over de omzetting van elk van deze krachten naar afzetkracht verwijzen we naar de paragraaf Afzet. Hier volstaan we met een korte duiding van de drie krachten. Voor een beschrijving van de uitvoering van de deelbewegingen verwijzen we naar de paragraaf Inzet (en strekking).

Ad 1. Zwaartekracht en kanteling
Begin afzet
Met de techniek van het ‘pootje over’ ziet de houding van de schaatser er aan het einde van de afzet (= begin volgende afzet) als volgt uit: 
–  na de afzet rechts overhellend naar links op de buitenkant van de linker schaats 

Figuur 1a. Begin afzet links / einde afzet rechts: overhellend naar links met ichaamszwaartepunt links afzetschaats.

–  na de afzet links overhellend naar links op de binnenkant van de rechter schaats 

Figuur 1b. Begin afzet rechts / einde afzet links: overhellend naar links met lichaamszwaartepunt links afzetschaats.

Je helt zover over dat het lichaamszwaartepunt zich zowel bij de afzet links als bij de afzet rechts links van de afzetschaats bevindt, je bent dus uit balans. Door de zwaartekracht kantelt het lichaam om de afzetschaats ‘naar binnen’ en de afzet is begonnen: einde afzet rechts is dus begin afzet links en andersom. De afzet in de bocht is dus een continu proces..

Einde afzet
Omdat de bijdrage van de zwaartekracht aan de afzetkracht toeneemt als de afzethoek (dat is de hoek tussen schaats en ijs aan einde afzet) kleiner wordt, haal je meer uit de slag als de afzethoek zo klein mogelijk is. De afzethoek is zo klein mogelijk als je de kanteling zo lang mogelijk voortzet vanuit een diepe schaatszit.

Ad 2. Draaimoment
In de bocht is de richting van de afzetschaats de richting van een raaklijn aan de bocht. De raaklijn van de volgende afzet is de raaklijn waarmee je de bocht wilt ‘aansnijden’ (waarmee je niet de binnen de blokjes wilt komen en niet méér wilt afwijken dan nodig is). De richting van die raaklijn noemen we de voorwaartse richting. Elke afzet heeft dus zijn eigen voorwaartse richting

.

Figuur 2. Voorwaartse richting in de bocht

Door een (zeer geringe) draaiing van het bekken, weg van de afzetheup, stuur je het bijhaal- / inzetbeen in de  richting van de volgende afzet. 
De draaiing van het bekken, ook wel ervaren als strekking in het heupgewricht, draagt bij aan de opbouw van de afzetkracht (zie de paragraaf Afzet), hoe gering de draaiing ook is.
Meer over de draaiing van het bekken in de paragraaf Inzet (en strekking).

Ad 3. Strekkracht
Je eindigt de afzet met de strekking van het afzetbeen in het heup-, knie- en enkelgewricht.
Door de combinatie van val en strekking beweegt de heup tijdens de afzet in horizontale richting. De benutting van de strekkracht is daardoor maximaal (zie het item Heup op één hoogte in  de paragraaf Inzet (en strekking))

Figuur 3. Door de combinatie van val en strekking verplaatst de heup zich in horizontale richting.

Voor de vraag of ook de heuplijn en bijgevolg de schouderlijn horizontaal moeten zijn als de heup in horizontale richting beweegt geldt eenzelfde redenering als op het rechte eind.

Wil je dat de heuplijn horizontaal blijft dan kan de aanwijzing nuttig zijn om tijdens de strekking de rechter heup (en schouder) laag te houden en de linker heup voor je gevoel enigszins omhoog te trekken.
Om te voorkomen dat de rechter heup omhoog komt tegen het einde van de afzet links wordt aangeraden het linker afzetbeen niet te ver door te strekken en de rechter knie laag te houden tijdens de bijhaal van het linker been achterlangs het rechterbeen.

Figuur 4. Heup- en schouderlijn horizontaal.

Hangen in de bocht

Als de inzet geheel samenvalt met de strekking van het afzetbeen in de bocht dan ontstaat door de beweging van de heup in horizontale richting het beeld van een schaatser die hangt in de bocht. Meer over ‘hangen in de bocht’ lees je in de aparte paragraaf Hangen in de bocht.

Lichaam als één vlak
De strek-kracht wordt optimaal benut voor de voorwaartse snelheid als het lichaam exclusief het strek-been één vlak vormt, dus als het schouder-, heup, knie- en enkelgewricht zich in het vlak bevinden van het inzet-been (de ligging van het lichaamszwaartepunt speelt hierin een rol).
Bijgevolg is de romp tijdens de strekking boven het inzet-been en de heup ‘boven de blokjes’ (bijkomend voordeel: met de heup ‘boven de blokjes’ heb je meer lichaamsmassa links van de afzetschaats dan met een zogenaamde ‘weggedraaide’ heup en dus een groter zwaartekracht-moment). 

Tot slot
De overall afzetkracht in de bocht is feitelijk de kracht waarmee je het lichaam als één geheel bij elke afzet in een horizontaal vlak zijwaarts wegduwt van de afzetschaats. Voor zowel de linker- als de rechterafzet wordt de naar binnen gerichte ‘duw-kracht’  aangestuurd vanuit de rechter heup.

Techniekaanwijzingen:

  1. Ga zó diep zitten dat de afzethoek zo klein mogelijk wordt
  2. Bepaal richting afzetschaats als raaklijn waarmee je bocht ‘aansnijdt’: blijf buiten de rode lijn en neem bocht krap
  3. Tijdens strekking zijn schouder-, heup-, knie- en enkelgewricht in vlak van inzet-been (‘Lichaam als één vlak’ met inzet-been)
  4. Houd tijdens strekking romp boven inzet-been (gevolg van 3.)
  5. Breng heup boven de blokjes / laat heup niet achterblijven in de afzet
  6. Houd heup- en schouderlijn horizontaal (rechterschouder laag houden)
  7. Corrigeer eventueel rechter schouder ‘enigszins naar beneden’ bij afzet rechts en links
  8. Strek linker been niet te ver door (voorkom omhoog komen rechter heup)

Voor overige techniekaanwijzingen over de afzet verwijzen we naar de paragraaf Inzet (en strekking) .

Voor schaatstechniek-oefeningen op het ijs verwijzen wij naar de paragraaf Schaatsoefeningen bocht

Naar paragraaf bijhaal bocht.